Rozengeur en leedvermaak – Alma Tadema en het dodelijke maal van Heliogabalus

Alma Tadema, de rozen van Heliogabalus, 1888, particuliere collectie.

De mensen op het schilderij ‘De rozen van Heliogabalus’ lijken zich kostelijk te vermaken. Vanaf een podium en aanliggend aan een banket (gebruikelijk onder patriciërs), slaat keizer Heliogabalus (die maar 18 jaar oud werd) gade wat zich onder hem ontvouwt. Op de achtergrond bespeelt iemand een dubbel blaasinstrument, welke melodie zeker zal hebben bijgedragen aan de algehele sfeer, net als het zacht klaterende water dat uit de mond van een stenen mannenkop (ook wel ‘mascaron’ genoemd) een bassin instroomt. De bries zorgt voor voldoende verfrissing dankzij de open structuur van het bouwwerk waarin ze vertoeven. Het meest opvallend zijn natuurlijk de roze rozenblaadjes die van alle kanten naar beneden worden gestort uit een verlaagd plafond, en die een groot deel van de compositie innemen. De warme kleur gaat trouwens een mooi contrast aan met de groene zuil (van malachiet waarschijnlijk) en de koele blauwe lucht.

Wie iets beter kijkt, ziet dat uit de bloemenzee een aantal hoofden steken en her en daar een arm. Hun met bloemen en planten bekroonde kapsels zijn met detail geschilderd. De laurier, lelietjes-van-Dale en anjers in hun kransen moeten met hun lokale geuren het etentje nog verder hebben opgeluisterd. De brandende wierookschaal links van het podium waar zichtbare parfumwolken uit opstijgen maakt de geursymfonie compleet.

Maar ondanks al deze pracht en sensueel genot, wordt al snel duidelijk dat er iets niet pluis is aan dit tafereel. De (enige) blonde – nog onbedekte – man rechts op de voorgrond heft zijn lichaam op om eens goed te kijken naar de mensen die tegenover hem hun armen uitstrekken en die langzaam uit het zicht lijken te verdwijnen. Er spreekt alertheid uit zijn houding. Voorvoelt hij hun (en zijn eigen) lot? Wat er staat te gebeuren is namelijk helemaal niet zo feestelijk. De sadistische keizer trakteert zijn gasten willens en wetens op zo’n grote lading aan rozen dat de dikke laag geen zuurstof meer toe zal laten. De genodigden zullen stikken. Dit geeft het woord ‘verbloemen’ (dat van origine betekende dat een kwalijke lucht door een welriekende werd verhuld) een wel heel andere betekenis, al kan ook geur je natuurlijk ook de adem benemen.

Aromatisch aanliggen

Of deze lugubere gebeurtenis echt heeft plaatsgevonden, is niet zeker. Er was vaak sprake van negatieve propaganda door opvolgers of vijanden van hooggeplaatste figuren. De Amerikaanse Italië-expert Wiliam Roscoe Thayer (1859-1923) tekende in zijn Historia Augusta op dat ook keizer Nero zo ooit zijn gasten verraste. Heel waarschijnlijk is dat volgens oudheidkundige Mark Milligan niet, want Nero had veel politieke tegenstanders die hem op die manier in een kwaad daglicht wilden stellen. Maar dat Nero de mogelijkheid had om zijn bezoekers te overladen met bloemen, staat vast. Hij beschikte in zijn Domus Aurea (die vlak bij het Collosseum staat) over een wonderbaarlijk plafond. De Romeinse biograaf Seutononius gaf een beschrijving van zijn opzienbarende ‘gulden villa’:

Delen van het huis waren bedekt met goud en bezaaid met edelstenen en parelmoer. Alle eetkamers hadden plafonds van bewerkt ivoor, waarvan de panelen naar achteren konden schuiven en een regen van bloemen of parfum uit verborgen sproeiers op gasten konden doen vallen. De grote eetzaal was cirkelvormig en het dak draaide dag en nacht langzaam rond, op het ritme van de hemelen.

Zo’n plafond was redelijk uniek, maar het gebruik maken van aroma’s en parfums tijdens banketten was dat allerminst. Anders dan nu werd er namelijk volop aandacht geschonken aan zowel de ‘interne’ als de ‘externe’ neus, dus er moest continu wat te ruiken zijn. Er werden zelfs parfums gegeten om zich van binnen en buiten doordrongen te voelen door de heerlijkste aroma’s. De bittere smaak nam men voor lief. De gasten die binnenkwamen kregen allereerst parfum aangeboden om hun handen mee in te wrijven en zich zo welkom te voelen (iets wat in Turkije nog steeds op grote schaal gebeurt). Op de grond lagen bloemen en kruiden die bij het kneuzen door de voeten van de gasten hun aroma’s prijsgaven. Munt en saffraan werden gebruikt om tafels en muren mee in te wrijven. En tussen alle gangen werd er weer met parfums rondgegaan. Als het bovendien koud was, dan werden er aromatische harsen en kruiden in de open haard gegooid (iets wat ook in Nederland gebeurde in grachtenpanden in de zeventiende en achttiende eeuw).

            Om elkaar te overtroeven, nam het aanbieden van parfums soms absurde en spectaculaire vormen aan. De Griekse schrijver Athenaeus van Naucratis (eind tweede – begin derde eeuw )die enige tijd in Rome woonde, beschreef een methode die zeer tot de verbeelding spreekt:

For he did not use no alabaster box

From which t’ anoint himself; for this is but

An ordinary, and quite old-fashioned thing.

But he let loose four doves all dipp’d in unguents,

Not of one kind, but each in a different sort;

And then they flew around, and hovering o’er us,

Besprinkled all our clothes and tablecloths

Nu zou het onder dierenmishandeling vallen om duiven te begeuren (om ze op te dienen dan weer niet ironisch genoeg), maar het is niet moeilijk om voor te stellen hoe hun vlucht een waar spektakel voor oog en neus moet hebben opgeleverd en hoe elke kubieke centimeter langzaam transformeerde in een kaleidoscopisch parfum dat overal net anders moet zijn geweest. De dichter Martialis (ca. 40-ca. 103) die ook het een en ander had meegemaakt op dit gebied, vond de aromatische eetfeestjes echter zo exorbitant, dat hij er – op magistrale wijze – de spot mee dreef:

“Faith ! Your essence was excelling,

But you gave us nought to eat ;

Nothing tasting, sweetly smelling,

Is, Fabullus, scarce a treat.

Let me see a fowl unjointed

When your table next is spread ;

Who not feeds, but is anointed,

Lives like nothing but the dead.”

Rozen in Rome

Tadema schilderde de duizenden rozenblaadjes in het schilderij naar het leven. Ze werden in de winter van 1887-1888 wekelijks per trein aan Tadema’s atelier geleverd in Londen en dat vier maanden lang. De rozen moesten helemaal uit de Côte d’Azur komen en naar Londen worden overgebracht, omdat het koude klimaat in Engeland niet geschikt was voor deze bloemen in dit seizoen. Hij zal de blaadjes zelf van de rozenkoppen hebben getrokken, want losgemaakt zouden ze het niet hebben gered. Maanden na dato vond de schilder ze nog in zijn studio. En gezien gedroogde blaadjes nog steeds een sterk parfum afgeven (denk aan potpourri), zal ook de geur er nog lang hebben gesluimerd.

Deze anekdotische informatie is niet alleen grappig, maar essentieel. Het betekent namelijk dat Tadema zich in exact dezelfde aromatisch geladen atmosfeer bevond als de dinergasten die hij schilderde. Dat moet wel van invloed zijn geweest op de minutieuze wijze waarop hij de blaadjes stuk voor stuk vastlegde, maar ook de sfeer die hij wist over te dragen.

Toen ik 2012 in de winter in Rome op het Kunsthistorisch Nederlands Instituut Rome (KNIR) verbleef voor onderzoek (naar historische geuren uiteraard), liep ik nietsvermoedend een tentoonstelling binnen met het werk van Tadema. Ik was helemaal niet van plan te gaan en kwam er slechts toevallig voorbij onderweg naar Piazza Navona. Ook ‘ons’ schilderij was aanwezig. En wat me daar overkwam, staat me nog helder voor de geest. Het was spectaculair. De curatoren hadden namelijk besloten om de geur van rozen door de galerie te verspreiden. Ondanks al mijn eerdere ervaringen met museaal geurgebruik was ik verbluft. Oog in oog met het reusachtige doek leek het net alsof de picturale ruimte van het schilderij niet langer begrensd was door een geverfd oppervlakte en een lijst. Die ruimte zette zich – dankzij de geur – voort in de ruimte om mij heen alsof de voorstelling zichzelf projecteerde. De kleur roze was niet langer een pigment maar een gloedvolle stralende wolk die zich naar mij uitstrekte. De voorstelling was uit zijn eigen domein getreden en bevond zich nu overal om mij heen. Destijds wist ik niet dat ook Tadema dit effect ondergaan moet hebben en dat ik niet alleen het banket maar ook zijn atelier rook. In deze wetenschap krijgt zelfs de herinnering aan die ervaring een extra gloed.

Bibliografie:

Over de Domus Aurea: Mark Milligan, The Golden House, 2020, op https://www.heritagedaily.com/2020/03/the-golden-house/126265

Suetonius, Nero 31 1-2

Over Romeinse banketten: Mary Dobson, Roman Aromas – Smelly Old History

Veel van deze informatie verzamelde ik voor en deel ik in mijn lezing ‘Eating Perfumes and Smelling Colour’.


Plaats een reactie